GEBOREN TIJDENS DE HOLOCAUST: HET LEVENSVERHAAL VAN URI
Geboren tijdens de Holocaust: het levensverhaal van Uri
Wie:
Uri ter Haar, 82 jaar
Geboren in: Nederland
Woont in:
Israël
ROOTS
Mijn grootmoeder was Nederlandse. Ze trouwde met een Duitse Jood en verhuisde met hem naar Frankfurt am Main. Daar werden mijn moeder en haar zus geboren. Toen mijn moeder dertien was, in 1930, met de opkomst van Hitler, besloot mijn grootmoeder met de kinderen terug te keren naar Amsterdam.
Mijn grootouders van vaderskant, Louis en Regina, woonden in Amsterdam. Louis zat in de diamantenhandel. Ze hebben mij na mijn geboorte maar één keer kunnen zien, voordat ze door de nazi’s werden gedeporteerd naar het vernietigingskamp Sobibor, waar ze zijn vermoord.
Mijn vader was een open en warme man. Hij was musicus, classicus, en leraar aan het Kennemer Lyceum in Overveen. Door zijn werk had hij een uitgebreid netwerk, en hij gaf ook Hebreeuwse les aan een klein clubje. Zo ontmoette hij mijn moeder. “Wat een leuk meisje,” dacht hij meteen. Maar ze was nog jong, dus het duurde een paar jaar voor ze elkaar weer tegenkwamen. Toen ze volwassen was, zagen ze elkaar opnieuw en dit keer trouwden ze. Ze scheelden elf jaar.
Ik werd geboren in 1942, midden in de Tweede Wereldoorlog,in een tijd waarin het voor Joden in Nederland met de dag gevaarlijker werd. Op een dag kwam er een kennis van mijn vader langs, een zoon van de familie Honer, eigenaren van een voedselfabriek in Zaandam. Hij zei: “Jullie moeten onderduiken. Zijn jullie daartoe bereid?” Zijn familie had een boerderij en daar mochten mijn ouders naartoe, maar ik kon beter naar een ander adres, voor mijn veiligheid. Dat was natuurlijk een grote beslissing en mijn ouders moesten daar over nadenken.
DE ONTSNAPPING VAN MIJN VADER
Maar toen ik twee maanden oud was, werd mijn vader opgepakt omdat iemand had verklikt dat hij stiekem naar de BBC luisterde en opgesloten in de gevangenis in Amsterdam.
Na een maand werd hij op transport gesteld. In het holst van de nacht moest hij zich bij een groep Joden voegen, onder bewaking, richting het station. Mijn moeder kreeg toestemming om mee te lopen. Het afscheid was kort, er waren gewapende mannen om hen heen, en de angst was voelbaar in de lucht.
Maar toen de trein zich langzaam in beweging zette, bedacht mijn vader een wanhopig plan. Hij trok zijn zware winterjas uit en terwijl de wagon vol andere gevangenen in stilte toekeek, wurmde hij zich met moeite richting het kleine raampje. Zijn lijf was uitgemergeld door zijn tijd in de cel, en dat speelde nu in zijn voordeel. Hij probeerde zich eruit te persen, maar het lukte niet. Het was te smal. Er was te weinig tijd. Snel liet hij zich weer zakken, net voordat de bewaker opnieuw langsliep in het gangpad. Niemand zei een woord. De spanning was om te snijden.
Toen de trein opnieuw langzaam ging rijden, waagde hij een tweede poging. Dit keer gebruikte hij een andere hoek. Hij zette zich af, kneep zijn ogen dicht, voelde zijn schouders schuren langs het frame en... glipte erdoor. Hij hing even buiten de trein, liet toen los en stortte in het donker.
Hij bleef een tijdje roerloos liggen in de ijzige februarilucht, zonder zijn warme jas, terwijl de trein verder reed. En het laatste wat hij zag, was het rode achterlicht dat kleiner en kleiner werd tot het verdween in de nacht.
Toen hij om zich heen keek, en afvroeg wat hij nu moest doen, zag hij plotseling in de verte een zwak lichtje flakkeren. Hij had geen andere keuze, dus strompelde hij erheen, rillend van de kou. Het bleek een klein spoorwachtershuisje te zijn, waar een man woonde die met een hendel de wissels van de spoorlijn bediende.
Mijn vader klopte aan, en de deur ging open. Een grote Nederlandse arbeider stond in de deuropening. Hij keek hem slechts even aan en hoefde verder geen uitleg voor hij zei: “Kom maar binnen.”
Hij gaf mijn vader eten, en daarna een scheermes en een kwast om zijn baard af te scheren. De volgende ochtend zei hij: “Ik breng je naar station Utrecht, een paar kilometer verderop.” En dat deed hij. Hij gaf mijn vader zijn eigen enorme mantel, waar mijn vader bijna in verdronk.
Bij het Centraal Station in Utrecht wemelde het van de nazi’s en soldaten. Maar juist omdat mijn vader er zo vreemd uitzag, viel hij niet op. Niemand sprak hem aan. Hij stapte op de trein, en bereikte veilig Overveen. Kort daarna doken we met z’n allen onder.
ONDERGEDOKEN
Voor de veiligheid moesten mijn ouders en ik gescheiden onderduiken. Ik was nog maar drie maanden oud, maar mijn ouders moesten mij achterlaten. Een onvoorstelbare keuze, maar het was de enige manier om mij in veiligheid te brengen
Mijn vader vond een plek voor mij bij de familie Jacobs in Heemstede, een mathematisch echtpaar dat hij kende van het lyceum. Ze hadden een soort privé-kinderopvang en boden daar al onderdak aan twee andere Joodse kinderen.
Maar niet lang daarna werd de familie Jacobs verraden. Op een koude ochtend stonden mannen van de NSB voor de deur, vielen het huis binnen en doorzochten elke kamer. De twee andere Joodse kinderen werden gevonden en zonder pardon huilend meegenomen. Maar met mijn hoogblonde haar viel ik niet op. Ik zat op de arm van mevrouw Jacobs en ze hield me stevig tegen zich aan, terwijl de NSB’ers vertrokken.
Hierna was het echtpaar zo diep geraakt, dat ze de verantwoordelijkheid niet meer aankonden. Ze vonden een plekje voor me vlakbij, bij de familie Ter Haar; een weduwe met vier zoons tussen de zeven en veertien jaar oud. Maar voordat ik kon komen, moest ook de inwonende hulp akkoord gaan. Dat was een Duitse vrouw, Johanna Hirsch. Ze zei: “Ik ben blij dat ik iets kan doen tegen al het kwaad dat mijn volk aanricht.” Dus zo werd ik over straat naar de Ter Haars gedragen, en dat was een succes. Ik heb het daar goed gehad.
Mijn ouders zaten intussen ondergedoken op een boerderij in de Beemster. Ze leefden in een kleine kamer boven de woonkamer, met verschillende schuilplaatsen. Twee jaar en vier maanden zaten ze daar.
Slechts één keer moesten ze zich verstoppen. Het toegangshek kraakte altijd bij bezoek, het was expres niet geolied. Toen mijn ouders het hek hoorden piepen, kropen ze in hun schuilplaats, vlak boven de woonkamer. Ze verstarden toen ze een van de bezoekers aan het jongste kind hoorden vragen: “Zeg eens jochie, zijn hier ook Joden?” Maar het jongetje antwoordde: “Joden? Wat zijn dat?” En dat was het beste antwoord dat hij had kunnen geven.
Intussen bracht een collega van mijn vader, mevrouw Biele, foto's over en weer: van mij naar mijn ouders, van hen naar mij. Niemand wist waar de ander precies zat.
BEVRIJDING
Na de bevrijding bracht mevrouw Biele mijn ouders naar de familie Ter Haar, zodat we langzaam aan elkaar konden wennen. Ik was inmiddels tweeënhalf jaar oud en herkende hen niet meer.
Het contact met de familie Ter Haar zou blijven, mijn ouders brachten me er regelmatig naar toe. Ze bleven als familie voor me voelen. Mijn onderduikbroers waren écht als broers. Ze kwamen op mijn huwelijk in 1974, ik was bij hun afscheid, en ik heb nu contact met hun kleinkinderen. We zien elkaar altijd als we naar Nederland komen.
Intussen kregen we een huis toegewezen aan de Ter Hofstedeweg 20 in Overveen, het huis van een voormalige NSB’er. Naast ons woonde een meisje van mijn leeftijd, jouw moeder. [van Masha van der Heyde] Ik speelde met haar, maar ja, het was een meisje, dus niet te veel natuurlijk. Haar broer Jacques was een beetje stoer, maar een paar jaar ouder.
Mijn ouders moesten intussen opnieuw wortel schieten na alles wat ze hadden doorstaan. Mijn broertjes werden geboren en mijn vader gaf nog een tijd les in het landhuis Elswout, dat kortstondig als schoolgebouw werd gebruikt, ondanks de schade die het had opgelopen tijdens de bezetting. In oktober 1952 emigreerden we naar Israël.
ISRAËL
Ik was tien jaar toen we naar Israël verhuisden. Alles was daar anders. Het leven was eenvoudig, maar ook vriendelijk, warm en hecht. Ik had leuke klasgenoten en kreeg pianoles.
Mijn eerste vraag toen we in Israël aankwamen was: “Is er hier ook een zeevaartschool?” Want mijn ouders namen me vaak mee naar Rotterdam, en ik droomde ervan kapitein te worden. Na vijf jaar middelbare school mocht ik me eindelijk aanmelden. Van de honderden jongens (meisjes waren er toen nog niet welkom) werden er maar negentig aangenomen. En ik zat erbij! Ik was zó gelukkig. Twee jaar voer ik op de vloot. In 1961 waren het nog oude Engelse schepen uit de oorlog, met wat kanonnen die nauwelijks werkten. Maar toen ik mijn kapiteinsdiploma haalde, zeiden ze: “Uri, je bent nog te jong. Je moet eerst meer ervaring opdoen.” Dat was een tegenvaller. Maar intussen ontwikkelde ik een nieuwe liefde: zeilen op de Middellandse Zee.
Toen mijn broer Eli ging trouwen, kwam ik terug naar Israël en nodigde vrienden uit voor een gezellige borrel op het grasveld van mijn ouders. Mijn broer Micha, die uit Amerika was overgekomen, deed hetzelfde en twee jongedames kwamen erbij zitten. Eén van hen was Nava. En ik dacht meteen: Gunst, wat is dat een leuk stuk. Ze was net klaar met haar studie en wilde naar Londen. Maar we hielden contact. Een jaar later nodigde ik haar uit om met me te zeilen. En al kenden we elkaar nauwelijks, ze kwam. Zo leerden we elkaar goed kennen. Het was soms best spannend, zeker toen we met een lekkende boot in de buurt van Athene water moesten scheppen tot we een pomp konden kopen.
Niet lang daarna zijn we getrouwd, en toen onze oudste zoon werd geboren besloot ik te stoppen met varen. Ik wilde er namelijk zijn voor mijn gezin. Ik werd verzekeringsagent en werkte vanuit huis, zodat ik altijd beschikbaar was. We zijn nu vijftig jaar samen en kregen vier kinderen en inmiddels vijftien kleinkinderen.
IDENTITEIT
Ik ben hier in Israël geworteld, maar er blijft een diepe verbondenheid met Nederland en de Nederlandse taal. Ik voel me wel helemaal Israëli. Israël is een land van vele talen, culturen en herkomsten. En precies dat maakt het thuis.
#oorlogsverhaal #holocaust #onderduik #levensverhaal #Joodsegeschiedenis #Israël #verzet #familiegeschiedenis #NooitVergeten



