Zing, Vecht, Huil, Bid… Het leven van Ramses Shaffy
Zing, vecht, huil, bid… Het leven van Ramses Shaffy
Wie: Rames Shaffy
Geboren in: Neuilly-sur-Seine, Frankrijk, 29 augustus 1933
Gestorven in: Amsterdam, 1 december 2009
ROOTS
Ramses Shaffy werd op 29 augustus 1933 geboren in Neuilly-sur-Seine, een chique buitenwijk van Parijs. Hij was de zoon van een Egyptische diplomaat, Ramsès Shaffy Bey, en van Alexandra de Wysocka, een beeldschone Russische gravin met Poolse roots. Zijn vader was al verdwenen vóór zijn geboorte. Pas in de jaren tachtig, bijna een halve eeuw later, zou Ramses hem voor het eerst ontmoeten.
Zijn flamboyante moeder Alexandra was in de chaos van de Russische Revolutie gevlucht, toen adellijke families alles verloren en in angst hun land ontvluchtten. Of ze werkelijk een gravin was bleef onzeker. Later zou ze zelfs beweren een dochter van de tsaar te zijn. Van adel of niet, via België belandde ze in Parijs en daarna, samen met Ramses (die ze liefkozend Didi noemde), in Cannes aan de Côte d’Azur. Daar leidde ze een onstuimig leven à la Mata Hari: vol rijke minnaars, raadselachtige geldbronnen en luxe hotels die ze vaak weer verliet zonder te betalen. Ramses kreeg alles waar hij om vroeg en mocht vrij dwalen langs de zonnige stranden.
In Cannes speelde Alexandra piano en zong de Russische liederen van haar jeugd, die ze doorgaf aan Ramses. Hij zong ze met haar mee op de terrassen langs de Croisette, dat waren zijn eerste optredens. Zijn dagen in de weelderige hotels van Cannes, met Russische liedjes onder palmbomen, leken eindeloos. Zijn moeder was zijn alles. Tot ze ziek werd. Toen ze tuberculose kreeg, rond zijn zesde of zevende jaar, stuurde ze hem naar haar zus in Nederland.
NEDERLAND
Eerst woonde Ramses bij zijn tante in Utrecht, daarna in een chique kindertehuis in Zeist. In 1940 werd hij opgenomen door de familie Snellen in Leiden en kreeg hij een nieuwe naam: Didi Snellen. Het was een liefdevol gezin, waar hij Nederlands leerde en pianoles kreeg. Ze namen hem mee naar musea en toneelvoorstellingen en hij ging naar het gymnasium. Maar het verlangen naar Cannes en zijn moeder bleef altijd. In De trein naar het noorden klinkt dat gemis nog na.
Toch koos hij ervoor, toen zijn moeder eenmaal genezen was en hem (in een rijtuig nog wel!) wilde ophalen, om bij zijn pleegouders te blijven. Later zou hij zeggen dat hij zonder hen waarschijnlijk een zwerver of junk zou zijn geworden.
In zijn biografie schreef Ramses Shaffy over zijn Leidse jaren: “In al mijn interviews wordt altijd de nadruk gelegd op mijn Egyptische vader en mijn Russische moeder, terwijl mijn leven hier is geweest, bij mijn pleeggezin, en dat is de schoonheid en de basis van mijn leven geweest. (…) Moeder Roos, ik herkende haar meteen, dat klikte als elektriciteit. En dan mijn vader, een wetenschapper, iets rationeler dan de emotionele… Daar ben ik door opgevoed en daar wil ik meer het accent op leggen dan op mijn genen.”
CARRIÈRE
Ramses volgde de Toneelschool in Amsterdam en speelde in klassieke stukken, maar brak pas echt door toen hij zijn eigen weg koos. In 1964 richtte hij Shaffy Chantant op, een vrijplaats voor muziek, poëzie en theater. Daar werkte hij met jonge talenten als Liesbeth List, Thijs van Leer en anderen die later grote namen werden.
Zijn band met Liesbeth List werd legendarisch. Ruim veertig jaar stonden ze samen op het podium en ze bleven tot het allerlaatste moment hecht. Zijn grote liefde was acteur Joop Admiraal, maar hij sprak daar zelden in grote woorden over.
Hij schreef en zong nummers als Laat me, Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder en Pastorale, vol overgave en melancholie. En zowel zijn stem, zijn lef, als zijn gevoel voor drama maakten hem al snel tot een fenomeen.
In de jaren zeventig en tachtig bleef hij optreden, balancerend tussen roem en zelfdestructie, en sloot zich aan bij de Bhagwan-beweging. Het is een wonder dat Ramses nooit echt in de goot terechtkwam. Zijn woonboot zonk, hij werd failliet verklaard en hij kende verslavingen aan bijna alles waaraan een mens maar verslaafd kan raken. Maar bovenal was hij verslaafd aan het leven zelf. Zijn bestaan was een storm van hoogte- en dieptepunten.
MIJN TWEEDE PAPA
Ik leerde Ramses in 1987 kennen, bij de filmopnames van Nitwits. Hij speelde mijn vader en zo voelde hij ook. Tussen de scènes door zong hij dan, vaak samen met Bas en Ralf Grevelink, tweelingbroers die nauwelijks op elkaar leken: de één blond, de ander donker.
Omdat ik leerplicht had, moest ik intussen lessen volgen bij de strenge mevrouw Van Willigen. Terwijl ik gebogen zat over haar vreselijke opdrachten, vulden Ramses en de broertjes Grevelink de set met liederen. En hun stemmen maakten zelfs mijn lesuren lichter.
Op andere momenten zong hij Russische liederen of vertelde over zijn jeugd. Over hoe hij als jongetje liedjes zong op terrassen in Cannes. Met mijn eigen vader, regisseur Nikolai van der Heyde, sprak hij over hun moeders, die beiden waren gevlucht voor de revolutie. De film opende dan ook met een Russisch duel tussen Ramses en acteur Martijn Oversteegen, een knipoog naar de wortels van zowel mijn vader als mijn filmvader. Want mijn vader plaatste in zijn films altijd een zweem van het Rusland van vóór de revolutie, als eerbetoon aan zijn moeder.
Ramses kon geen auto rijden, dus werd de auto tijdens de film op sleeptouw genomen, de hele Afsluitdijk over. Mijn echte vader zat verstopt achterin, mijn filmvader Ramses naast me. We filosofeerden over van alles. Ik was elf, maar hij behandelde me niet als een kind. Voor hem was ik een gelijke.
Hij was ook vaak dronken. In zo’n bui schoor hij eens zijn snor af, zodat er de volgende ochtend op de set halsoverkop een nep-snor moest worden gemaakt. Hij kwam meestal te laat, al lallend, en dreef daarmee mijn echte vader vaak tot wanhoop. Maar zelfs dan kon hij met één zin, één melodie, de hele ruimte tot leven wekken. Hij had iets ongrijpbaars, iets groots. Je vergaf hem alles.
En toch, ondanks zijn diepe warmte en verbondenheid tijdens de opnames, verdween hij daarna voor mij volledig van het toneel. Dat liet een leegte achter. Het was alsof hij telkens oploste in een ander leven. Zoals hij zelf schreef in Laat me:
Ik zal m’n vrienden niet vergeten
Want wie me lief is blijft me lief
En waar ze wonen, moest ik weten
Maar ’k verloor hun laatste brief
Ik zal ze heus nog wel ontmoeten
Misschien vandaag, misschien over ’n jaar
Ik zal ze kussen en begroeten
’t Komt vanzelf weer voor elkaar
Jaren later, als ik hem opzocht in het Sarphatihuis (zijn rollator vol rinkelende flessen wodka) spreidde hij wel zijn armen en riep zodra hij me zag: ‘Mijn dochter!’ Zijn lach kon ieders hart doen smelten, al bleef er altijd een zweem van gemis in zijn ogen.
IDENTITEIT
Op zijn website wordt Ramses beschreven als een ‘Nederlands-Frans-Pools-Russisch-Egyptische mix van Tom Waits en Frank Sinatra’. Maar uit zijn biografie blijkt dat hij liever werd herinnerd als de jongen van het pleeggezin in Leiden.
Hij was een zwerfkei. Zonder vaste plek, zonder vaste vorm. Maar wanneer hij zong, kwam hij even tot stilstand. Dan vond hij een glimp van thuis. Voor zichzelf, en voor iedereen die luisterde.
Voor mij bleef hij altijd die tweede vader, die met één melodie de wereld even stil liet staan.
© Foto Augustine I. Huysser
#Zwerfkeien #RamsesShaffy #LaatMe #ZingVechtHuilBid #Pastorale #Muzieklegende #Vrijheidsprofeet #RussischeRevolutie #Nitwits #PersoonlijkVerhaal #CultureelErfgoed #Muziekgeschiedenis
